De
herfsten gingen en de herfsten komen,
en
alles gaat in cirkelgang.
Je
kunt van revolutie dromen,
en
bol staan van een grootse dadendrang,
maar
zie je het vergelen van de bomen,
dan
sluipt een spoor van weemoed door je zang:
je
pen kan niet aan het besef ontkomen
dat
de progressie die je had verwacht,
dat
vuur, allengs van 't hart is weggenomen.
Toch,
wie het stralen van de beuken ziet,
de
gloed en glans voordat het blad verdwijnt,
de
schoonheid klinken hoort in 't late lied,
wanneer
de maan het kalend hout doorschijnt,
die
krijgt ontzag voor de vitaliteit
die
altijd weer het leven voorwaarts stuwt,
in
doodse bodem toekomst voorbereidt,
ook
als de daadkracht in de harten luwt.
Zò, als seizoenen komen en weer gaan,
zo
is het ook met onze vriendenkring,
die
eeuw na lange eeuw het heeft bestaan
om
vast te houden aan bewondering
voor
rede die verscholen ligt in rijm.
Vaak
zakte het gezelschap in elkaar –
de
vrienden konden niet meer samen zijn
en
waren er soms helemaal mee klaar
of
werden door de politiek bekneld.
Maar
allen hier zullen met mij beamen,
al
zijn we soms door tegenslag geveld,
dat
samenzijn op velerlei manieren
ons
niet alleen in dichtkunst kan bekwamen
maar
ons vooral als vrienden kan plezieren.
factor
Herman, november 2018
uit
JC Bloem, ‘Vroege voorjaarsavond’:
De
lenten gingen en de lenten komen;
De
wereld is een onverganklijk oord,
Waaraan
de harten, eenmaal opgenomen,
Niet
meer ontwijken dan door de ene poort.