Getallen zijn
als rozen en als sterren, *)
beladen als ze zijn met symboliek,
door Grieken ooit beschouwd als soort mystiek
of juist getuigend van het vreeslijk verre
en reeksen vormend die oneindig lijken,
niet te bevatten voor een doorsnee brein,
alleen met processoren te bereiken
of juist verdwijnend in het superkleine,
om ver achter de komma nog te schijnen,
als fijne nevel aan de sterrenlucht.
”Hier neemt de maandzang wel een hoge vlucht!
Hoewel we ieder zijn pleziertjes gunnen,
de toon zou wel een stukje lager kunnen,“
zouden gezellen morrend kunnen zeggen.
‘t Is te begrijpen dat men zich verwondert,
maar toch, het bovenstaande heeft wel zin:
met deze aanzet gaan we er op in
dat wij nu toezijn aan bijeenkomst honderd.
Wij kunnen dat wel aan, een rond getal,
precies een eeuw als je in jaren meet;
als je een maand of twee per jaar vergeet,
is het 10 jaar, dat klopt in ons geval.
Wat rekenkundig heel gewoon kan zijn,
is in de mensengeest somtijds bijzonder,
bij onze Kamer min of meer een wonder.
Soms ging de club zo ongeveer ten onder,
blazoen en mantel naar de maan,
maar als een feniks zijn we steeds herrezen,
een Kamer die toch elke keer weer heeft bewezen
dat rederijkers niet voor niets bestaan.
Ja, dat bestaan, is dat niet relatief?
Ach, van een afstand wordt het objectief.
In de verbeelding maken we een trip
door verten van onmetelijkheid,
in het begin nog zichtbaar als een stip,
maar dan verdwijnend in de kromming van de ruimtetijd,
lichtjaren ver, langs supernova‘s, zwarte gaten,
langs sterrenstelsels die niet meer bestaan
wanneer hun licht langs moeder Aarde strijkt.
En als we zo, zo ver al zijn gegaan,
verder dan mogelijk is voor mensen,
dan duizelt het besef in onze geest:
“Verbeeldingswereld kent geen grenzen.”
Nu is het echter wel genoeg geweest,
het wordt tijd dat we ons begeven
naar de melkweg waarin juist die ene ster
zorg draagt voor het licht van de planeet
waarop de mens zijn mensenleven leeft.
Zo gaan we terug, komend van ver,
afdalend tot de goede oude aarde.
Wij ruimteschepelingen turen door het raam,
totdat we een laag liggend land ontwaren.
Nu langzaam dalend zien we onze stad,
en daarin zien we een kerk met toren staan,
dan onderscheiden we, een eindje daarvandaan,
een kleiner kerkgebouw, huisjes erachteraan.
Daarachter zijn de ramen van een zaal,
en ja, echt waar, daar zijn ze allemaal.
Deken en scrivere, en factor, de fiscaal,
en al die prachtgezellen, vol van taal,
van melodie, van poëzie en retoriek,
ieder hier is op eigen wijze heel bijzonder.
En zo gezien is het beslist geen wonder
dat we vandaag gekomen zijn tot honderd.
In Adriaen van Bergen zit muziek!
* ) naar Marina Tjetajeva
factor Herman, januari 2023