Ik droomde dat ik heel, heel lang geleden
lid van een rederijkerskamer was.
Gebruik van drank werd niet vermeden,
de waard voorkwam de leegte in je glas.
Maar dronken praat kwam niet van pas,
we redeneerden op het scherp der snede,
de Factor was met half werk niet tevreden
en door elkanders dichtwerk te ontleden
steeg ons niveau met menig trede.
Het is aan onze ijver ook te danken
dat wij roem oogstten op de planken
van het roemruchte jongste Landjuweel.
Niets was ons goed genoeg: een groots decor,
kostuums van het kostbaarste fluweel.
Met onze reputatie zit het nu wel snor,
al dreigt zelfs concurrentie in de eigen stad.
Maar wat nu doordringt binnen onze kringen
zijn de geruchten van rebels verzet,
van ketterij zelfs, en wie goed heeft opgelet
hoort in steegjes heimelijk zingen
dat de tijden aan het veranderen zijn.
Ja, zelfs heeft een Gezel in zijn refrein
de draak gestoken met de hoge heren.
Alsof dat kamerlid nu wil beweren
dat het tijd wordt voor een nieuw blazoen,
dat onze Kamer nieuwerwets moet doen.
Terwijl wij hier spraakzaam de pot verteren,
dreigt zo de tijd zich tegen ons te keren.
We moeten maar het beste ervan maken.
Voor goed advies wil ik het volgende citeren,
ik heb het bij een tijdgenoot gevonden:
”Die door de wereld zal geraken,
Die moet konnen huilen met de honden.”
Ach, dacht ik bij het krieken van de dag,
wat je in je slaap als het echte leven zag,
valt bij nader inzien reuze mee,
bij een beschuitje naast de thee.
Toch bleef die dag iets aan mij knagen,
iets uit de droom bleef in mij zeuren.
Het besef begon bij mij te dagen:
er moet iets Kamer-breed gebeuren.
Op het Turfschip Adriaen van Bergen
worden we steeds kostelijk vermaakt,
maar als de schuit uiteindelijk verzaakt,
de kiel in modder zakt, de bodem raakt?
Wat moeten wij gezellen dan gaan doen?
Toen zag ik het als in een visioen.
“Ik droom van tafels vol gezellen,
die elkaar het hoogste woord vertellen.
Ik droom van glazen wijn en kannen bier,
van bitterbal en eindeloos plezier
in praat en taal, in fabuleren,
dat wij in goed gezelschap blijven bivakkeren,
met limericks en lezingen de tijd passeren,
terwijl de ober schotels blijft serveren.
Dit droom ik, zonder zeuren, zonder mieren,
met vreugde op allerlei manieren.”
Factor Herman
Het citaat is van Antonis de Roovere, die het echter satirisch bedoelde.