Zo ongeveer in ’t midden van het leven
heeft menigeen ’t gevoel te zijn verdwaald.
Je vraagt je af waar ’t reisdoel is gebleven
en wat je al die tijd hebt uitgehaald.
’t Is waar, je struint door ongewis struweel,
kompas en kaart hebben je vaak bedrogen –
toch raak je snel weer in ’t gareel
en heb je weer een zinnig doel voor ogen.
Zo ga je al maar verder op het levenspad
en mogelijk zit het je soms wat tegen
maar voor je ’t weet heb je decennia gehad
en denk je: “Waar is toch de tijd gebleven?”
Qua leeftijd nader je nu wel de top.
Je krijgt de neiging achterom te kijken.
Al zoveel kilometer zit erop,
je komt van verder dan de blik kan reiken.
Toch wil je plekken zien waar je ooit bent
geweest,
en hoe je was in een nu ver verleden.
Je neemt de verrekijker van de geest
en ziet je prille ik als was het heden.
Met sprongen ga je door je levensdagen,
een diaserie lijkt het, al die jaren.
Verwondering en kinderlijke vragen
en dan als puber in de verte staren,
uiteindelijk volwassen, huis en haard,
gezin – geen tijd om uit het raam te turen.
Er werd gewerkt, en hard, maar ’t was het
waard.
Totdat je wist: dit kan niet altijd duren.
Toen je dat doorkreeg, was je halverwege;
intussen kijk je daar alweer op terug.
Wat grijzer nu besef je het terdege:
verdomd, wat gingen al die jaren vlug.
factor Herman