Ik heb jou eens ontmoet in 19 zeven Annie Schmidt
Of 1910 zo ongeveer,
In elk geval was ’t in een vorig leven
En aan je ogen herkende ik je weer
Je was toen jong, een meisje nog, een tiener
Of was je al in London als au pair
Ik ben geen paragnost en ook geen ziener
Dus jou karakter lezen is niet fair.
Maar toch, Den Haag, je tikt er tegen Achterberg
En ’t zingt. Een fotograaf van naam
heeft jou geportretteerd, verlegen,
Een man tikte nieuwsgierig tegen het raam.
Mijn vader? Nee, zo aarzelend, zo jong
Voerde hij jou niet met zich mee
Naar Indiƫ, het donkere land waar slechts een gong
De stilte brak, dat onbegrepen oord ver over zee.
Je was gezeten op een stoel, je ouders
Dachten: de kou zal haar niet deren
Je handen in een mof, een stola om je schouders
Je droeg een breedgerande hoed met veren.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht Bloem
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Voor mij. Wie had dit ooit gedacht:
Een beeld gevonden op een vroege morgen
Een dame, als een bloem voor d’uchtend van haar douw ontdaan, Kloos
vol droevenis, vol verbazing, toen ze zei:
Je bent weer stout geweest. Maar kijk me aan.
‘k Vergeef je. Word een man. Je bent toch vrij?
We leven ’t heerlijkst in ons verst verleden: Du Perron
De rand van het domein van ons geheugen
Ik kan niet terug, terug naar het verleden
Waarin ik niet voor haar wou deugen
Dit leven zachtjes ken ik het
Ik loop steeds eruit Hans Lodeizen
Zoals een kind uit het strand gaat
vol zee stroomt in langzame statigheid
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen Slauerhoff
Nooit vond ik ergens anders onderdak.
Wil ze mij nu nog leren, nog postuum belonen
en krijg ik ulevellen in een bruine zak?
Een warm en onverwacht verdriet, Vasalis
Eerbied voor de gewoonste dingen,
Neiging om hardop mee te zingen,
En dan te huilen om dit lied
Ontstond in mijn verwend gemoed.
Zij ziet mij aan, klaar voor een grande tour,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren. Nijhoff
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Marius