Nothing
remains (David Bowie, Sunday, 2002)
Een late
zomerochtend, naar het leek.
Ontwaken met het
zonlicht in het raam,
ontbijt op het
terras. Maar toen ik keek,
inmiddels beter
bij mijn positieven,
zag ik in het
westen zwarte wolken gaan.
Wel, wel, dacht
ik, daar komt de herfst al aan.
Natuur is altijd
meer op zijn qui vive:
het was voorspeld
door struiken en door bomen
(ze lieten reeds
hun eerste blad verkleuren)
dat er al snel
een guurder tijd zou komen.
Nazomerwarmte
eerst, nu najaarsgeuren.
Wind ritselt in
de takken; appels, peren
beginnen in het
gras al te vergaan.
Seizoenen komen
en seizoenen keren,
die mooie zomer
is nu wel gedaan.
Is het geen trui,
dan regenjas, voortaan.
Straks valt het
blad, een pracht van geel en rood
zal zichtbaar
worden op de kronkelpaadjes,
waar de
romanticus op stilte hoopt
ondanks het
ritselen van dorre blaadjes.
Alles wat
bloeide, ach, het valt uiteen.
De buitenwereld,
vol melancholie,
staat in het
teken van vertrek, verlies.
Als ook de
schreeuw van buizerds is verdwenen
en ik geen mus of
luistervink nog zie,
dan wordt het
tijd dat ik het centrum kies,
waar lage zon een
winkelraam doet blinken,
waar achter ramen
licht begint te schijnen,
waar trams en
scooters en sirenes klinken,
waar rokers op
terrassen biertjes drinken.
Voorlopig keer ik
de natuur de rug toe.
Het hijgend hert,
ach heus, ik ben zijn vlucht moe.
Toch, voor mijn
eerste teug denk ik nog vlug:
niets blijft maar
alles keert terug.
factor Herman