Zijn wij nog rede-rijk nu het bewind
van onze Keizer droevig is ontbonden?
Is er een taal die ons nog samenbindt,
zoals wij vroeger altijd woorden vonden
om onze samenkomsten op te tillen
tot hoger plan, met oog op de traditie?
Want dat is wat wij als gezellen willen.
Al heeft de Kamer niet meer de positie
van ooit, niet meer dat stedelijk formaat,
wij hechten immer nog aan woord en geest,
mits deze combinatie samengaat
met vriendschap, liefst beklonken met een maal.
Want dat is steeds des Keizers doel geweest:
de vreugde van ontmoetingen in taal.
Wat zou de Kamer zijn om zoiets op te geven?
Ook keizerloos blijft onze Kamer streven
naar het plezier dat past bij ons, gezellen.
Men kan ons zogezegd nog meer vertellen,
wij laten ons niet bij het huisvuil zetten.
Met woord na woord gaan wij bewijzen
dat wij hier meer doen dan wat ouwebetten,
en dat geen mens of macht ons kan beletten
ons door de taal te laten ringeloren,
zodat wij rederijkers naar behoren,
desnoods omkleed met wat bescheidenheid,
met overgave voortgaan in het spoor
dat keizerlijk voortslingert door de tijd.
Daarom beginnen wij van nu af aan,
- als factor durf ik u dit op te leggen -
door allen rond de tafel op te staan,
en luidkeels deze regels op te zeggen:
De Kamer dankt de Keizer zijn bestaan,
de Keizer heeft dat toch maar mooi gedaan.
factor Herman, 14-1-19