Waarde gezellen, wij zijn weer als Kamer
in het Begijnhof neergestreken.
De koffie staat klaar, daar ligt de hamer.
De aanvang van de zitting is een ritueel:
we eren de Keizer, dan spreekt de Deken.
Zo gezien is onze zitting formeel,
in een vorm die gepast is gebleken.
Het formele echter is hier niet de norm;
bezieling, inhoud, die vullen de vorm.
Rederijkers gebruikten vorm-acrobatiek,
schaakbordgedichten, complexe rijmen.
Maar het hedendaagse publiek
laat zich niet met fratsen lijmen.
Wij vinden dat iets goed moet klinken.
Rijm en ritme werken daaraan mee,
maar punt één is dat het aan moet spreken.
Het formele is dus niet de norm;
bezieling, inhoud, die vullen de vorm.
Formeel is veel van wat wij mensen doen.
Dresscode volgen wij van tijd tot tijd,
we trekken dat “op ons fatsoen”,
en daarom zijn we altijd nog bereid
ons zoals het hoort te kleden
en niet in onze onderbroek
een feestzaal te betreden.
Is het formele toch de norm?
Ontbreekt bezieling, is het louter vorm?
Kunnen we dit onderscheid wel maken?
Komen wij niet op een punt
dat we in het ongewisse raken
omdat het ons niet is gegund
meer dan vorm te onderscheiden
en wij ons uitsluitend laten leiden
door wat te zien is aan de buitenzijde?
Het formele is dan niet de norm,
wat wij zien is niet meer dan de vorm.
Ach, gezellen, dit zijn maar woorden,
vormen van taal, niet meer dan dat.
Het kan zijn dat ze jullie stoorden,
zo niet door de vorm waarin ze zijn gevat
maar door bespiegelingen zonder maat,
waarin de factor ditmaal zich liet gaan.
Toch denk ik dat dit ergens over gaat:
over de rand van wat wij kunnen zien
als we kijken naar de buitenkant.
Maar ik blijf geloven in de norm
dat alleen de inhoud leven geeft aan vorm.
Dat inhoud er ook vandaag mag zijn,
daarop mikt het slot van dit refrein.
Factor Herman, 11.2022