REDERIJK









Rederijkers houden zich bezig met taal en traditie; niet toevallig uit dat zich vaak in gedichten. Dit geldt ook voor de rederijkers te Breda. Voor andersoortige voortbrengsels van de kamerleden kunt u rechtsboven, onder Pagina`s, klikken op En verder..

donderdag 22 maart 2018

Maandzang Maart


We hebben vorst gehad en krakend ijs,
de zon ook nog en gure regenvlagen,
de wolken woest op winderige dagen.
“Maart roert zijn staart”, dat vond opnieuw bewijs.

Een winters lied, zo klinkt de Maandzang Maart.
Wat valt nu op? Je hoort alliteratie.
De band van binnenrijm legt een relatie,
bindt losse woorden samen en geeft vaart
aan verzen in een vaste maat geklonken.
De jambe is de diesel die hen drijft,
zo lang de versvoet binnen lijnen blijft
die in welluidend eindrijm zijn verzonken.

Gereedschap moet je niet te strak hanteren,
want dan verdwijnt de inhoud in ’t stramien.
Een beetje rederijker heeft dat wel gezien –
gedichten zijn emotie, geen jongleren.
De verzen gaan vaak wel van pom-pom-pom.
Dat luidt, mits aangestuurd door inspiratie,
melodieus, maar is gespeend van gratie
als men het overdrijft, dan klinkt het dom.

De rederijkerskamers van weleer
werden in de moderne tijd gezien
als knutselaars, en zuipers bovendien.
Maar dankzij Pleij cum suis kreeg men meer
begrip voor wat de rederijkers dreef.
Hun woord kwam voort uit dynamiek van steden,
vol levensdrang, bezield door ’t bloeiend heden,
waardoor hun vers voor ons toch houdbaar bleef.

Terwijl de schemer op ’t Begijnhof zinkt,
waart hier de geest van rederijkers voort.
Al wachtend op het voorjaar dat straks gloort
herscheppen wij het woord dat nu nog klinkt.

Factor Herman, 17-3-18


De opdracht was ditmaal een parodie te schrijven op een bekend kwatrijn. Hieronder de resultaten:

1. Bas, Le Gueux:
Vanmiddag ijlt mijn buurman, en hij heeft de hik,
Hij komt voorom, “Buur, buur..hik..ikke….ik….
Daar, in mijn schuurtje, vond ik flessen, rood en groot.
Komt daar mijn vrouw nu aan? ‘k Ben als de dood….

2. Frans, Keizer:
Niet weeer die lente, weer t oude lied
Ik wil dat niet, ik wil dat niet
Te vaak gehoord en zooo verwacht
Wel te ruste. Goedenacht!

3. De keizer:
Toen onze mof een mofje was,
Was ‘t wel warm misschien..
Toen donderde hij jaren en beet nog bovendien
Paf- poef enz., niets aardigs aan te zien
Nu hulde aan de Wirtschaft, ohnehin!

4. Lucy:
Ik zag een kabouter in ’t donk’rend bos
Met moede ogen staarde hij mij aan
Verwonderd vroeg ik: ‘Waar komt gij vandaan?’
Hij weende. ‘Tot zonsondergang lig ik in Xenos.’

5. Nettie, Vinder:
Vogels vlogen lang en verloren
de lente brak  oplichtend aan
zij zochten het nest tevergeefs waarin zij waren geboren
De hond bleef met zijn poot tegen de leegte staan.


6. Joop:
HALF WERK 
Hij heeft aan alles goed het land:
onopgevoede kinderen die voortdurend klieren,
die gasten willen steeds de bocht uit gieren
en hebben nooit de boel aan kant.
 Jan Voor het dal

7. Peter:
Het dorp is nu nog kil.
De mensen zijn volop aan het denken
wat hun toekomst zal gaan zijn
verkiezingen hebben veel veranderd
’t feest kan dus toch beginnen
’t verleden was misschien niet fijn.

Een nieuwe dag geeft daarom nieuwe hoop.
Dat is wat uit de puinhoop kroop.

8. Herman:
Ik naar de Bommel om meer bier te zien.
Ik zag de bodem snel. Twee opgemaakte meiden
van het type dat ik vroeger kon vermijden,
schoven aan mijn zijden. Nog geen minuut of tien
(daar lag ik al etc.) 


De oorspronkelijke strofen zijn resp. uit:
1. De tuinman en de dood, PN v Eyck
2. Mei, Gorter
4. Zonsondergang, A Roland Holst
5. Aan een boom in het Vondelpark, Vasalis
6. De werkster, Gerrit Achterberg
7. Bommen, Paul Rodenko
8. De moeder de vrouw, Nijhoff